Richtlijn 2014/60/EU

Met het wegvallen van de Europese binnengrenzen in 1993 ontstond er vrij verkeer van goederen tussen de lidstaten van de Europese Unie (EU). Omdat veel lidstaten bevreesd waren voor verlies van het nationale cultuurbezit, kwam regelgeving tot stand voor bescherming van het nationale erfgoed, zowel binnen de EU als voor cultuurgoederen die de buitengrenzen van de EU passeren.

Voor de bescherming aan de binnengrenzen van de EU is voorzien in een teruggaveregeling met Richtlijn 2014/60/60 (deze is in 2015 in de plaats gekomen van Richtlijn 93/7/EEG). De Richtlijn voorziet samen met Verordening (EG) nr. 116/2009 betreffende de uitvoer van cultuurgoederen, in bescherming van het roerende culturele erfgoed in de EU. Waar de Verordening vooral toeziet op de uitvoer uit de EU, beschermt de Richtlijn het nationale culturele erfgoed binnen de EU. De regelingen vullen elkaar dus aan.

Wanneer cultuurgoederen op basis van nationale regelgeving onrechtmatig het grondgebied van een lidstaat hebben verlaten, kunnen ze worden teruggevorderd door de centrale autoriteiten. De Richtlijn is van toepassing in alle lidstaten van de EU.

Bij de Richtlijn gaat het om wettelijk beschermde cultuurgoederen, die als nationaal bezit zijn aangemerkt in de zin van artikel 36 van het Verdrag betreffende werking van de Europese Unie (VWEU). In dit Verdrag zijn onder meer de bevoegdheden van de EU vastgelegd en de beginselen van de interne markt. Artikel 36 geeft de mogelijkheid aan lidstaten om hun nationale cultuurbezit nader te omschrijven. In Nederland vallen de voorwerpen die worden beschermd door de Erfgoedwet (2016, hoofdstuk 3 en artikel 4.22) onder de werking van Richtlijn 2014/16/EU. Het gaat dan onder andere om cultuurgoederen die deel uitmaken van een openbare collectie, zoals musea, archieven, bibliotheken, om inventarissen van kerkelijke of andere religieuze instellingen, om voorwerpen die speciaal zijn aangewezen omdat ze onmisbaar en onvervangbaar zijn voor het nationale erfgoed, of om onrechtmatig opgegraven archeologische vondsten. De werking geldt voor Nederland alleen wanneer cultuurgoederen na 1 januari 1993 onrechtmatig buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht.

Richtlijn 2014/60/EU is in de Erfgoedwet opgenomen in artikel 8.8.

Toezicht

De Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed is aangewezen als de centrale autoriteit voor Richtlijn 2014/60/EU. Alle centrale autoriteiten zijn gepubliceerd in het Officiƫle Publicatieblad van de EU. Verzoeken om teruggave door collega-autoriteiten uit andere EU-lidstaten worden door de Inspectie in behandeling genomen. Omgekeerd is de Inspectie in Nederland het kanaal waarlangs verzoeken in andere lidstaten kunnen worden gedaan. Dit gebeurt via het Informatiesysteem Interne Markt (IMI) voor administratieve samenwerking en uitwisseling van informatie tussen nationale autoriteiten. De centrale autoriteiten zorgen onder andere voor maatregelen om een cultuurgoed op te sporen en om deze veilig te stellen, zodat een verzoekende lidstaat een vordering tot teruggave in kan stellen bij een bevoegde rechtbank. Aan de vordering tot teruggave zijn verschillende verjaringstermijnen verbonden. Een verzoek voor een teruggavevordering moet vergezeld gaan van de nodige documentatie, zoals een beschrijving van het cultuurgoed en een verklaring dat het voorwerp onrechtmatig het grondgebied heeft verlaten. Wanneer teruggave wordt gelast, kan de bezitter een billijke vergoeding worden toegekend door de bevoegde rechtbank, indien de nodige zorgvuldigheid is betracht rond de verwerving van een cultuurgoed.

Aanvullende regelingen

Voor de bescherming aan de buitengrens van de EU is voorzien in Verordening (EG) nr. 116/2009 betreffende de uitvoer van cultuurgoederen. Voor cultuurgoederen boven een bepaalde waarde en ouderdom moet een EU-uitvoervergunning worden aangevraagd. De criteria voor deze uitvoervergunning gelden voor alle EU lidstaten.

Onrechtmatig uitgevoerde cultuurgoederen kunnen ook worden teruggevraagd onder de werking van het UNESCO-verdrag 1970. Het moet ook hier gaan om wettelijk beschermd erfgoed (als zodanig gedefinieerd in de nationale wetgeving). Een andere voorwaarde is dat de voorwerpen na 1 juli 2009 van het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht, en ingevoerd in Nederland.